Wet huurbescherming weeskinderen; (on)nodige verdere bescherming?
Met ingang van 1 januari 2024 is de Wet huurbescherming weeskinderen in werking getreden. Deze wet biedt kinderen die ouderloos zijn geworden vergaande bescherming door deze kinderen de huurovereenkomst van hun overleden ouder(s) te laten voortzetten. Was dit echter wel nodig, gezien de manier waarop woningcorporaties in de praktijk omgaan met dergelijke situaties? En kleven er ook nadelen aan deze wet die wellicht niet goed zijn doordacht?
Tip: blijft op de hoogte van de laatste wijzigingen in wet en regelgeving met de snelle opfriscursus Huurrecht
De situatie tot en met de wetswijziging
Artikel 7:268 BW bepaalt de regels over de voortzetting van de huurovereenkomst na het overlijden van de huurder. Indien een kind de huurovereenkomst van zijn overleden ouder(s) wilde voortzetten, moest het kind in nagenoeg alle gevallen een beroep doen op artikel 7:268 lid 2 BW. Lid 1 regelt namelijk de voortzetting door een medehuurder, maar dat zal een kind zelden zijn. Een beroep op lid 2 BW was echter niet erg kansrijk voor een kind. Het samenleven tussen ouder en kind wordt volgens de Hoge Raad namelijk slechts onder bijzondere omstandigheden aangemerkt als een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De gedachte daarachter is dat kinderen in de meeste gevallen op enig moment zelfstandig gaan wonen; er is dus sprake van een aflopende situatie.
Gedragscode voor verhuurders
Om deze kinderen meer bescherming te bieden, is eind 2021 de ‘Gedragscode voor verhuurders: Ondersteuning van jongvolwassen wezen in ouderlijke huurwoningen’ gepubliceerd. Deze gedragscode maakte het mogelijk voor woningcorporaties om maatwerk te leveren aan jongvolwassen wezen (in de leeftijd van 16 t/m 27 jaar). Het doel van de gedragscode was te voorkomen dat de wees op straat zouden komen te staan, door die op het gebied van huisvesting te ondersteunen. Indien de ouderlijke woning passend was, kon de wees in die woning blijven wonen. Als de ouderlijke woning niet passend was, kon de wees de eerste periode na het overlijden van de ouder via een tijdelijke huurovereenkomst toch tijdelijk in de woning blijven, waarna er bemiddeling plaatsvond naar een andere, wél passende woonruimte. Dit maatwerk sluit niet alleen goed aan bij de praktijk die woningcorporaties reeds voerden, maar ook bij de volkshuisvestelijke opgave van diezelfde corporaties.
Wat wijzigt er in de huidige Wet huurbescherming weeskinderen?
Met de invoering van de Wet huurbescherming weeskinderen zijn de artikelen 54c en 54d aan de Woningwet toegevoegd. Hieruit volgt dat, indien er geen personen zijn die krachtens artikel 7:268 lid 1 of 2 BW de huurovereenkomst kunnen voortzetten, het ouderloos geworden kind de huurovereenkomst mag voortzetten, mits aan een aantal eisen is voldaan:
- Het kind moet ouder zijn dan 16, maar jonger dan 28 jaar;
- Het moet zijn hoofdverblijf bij de overleden huurder hebben gehad; en
- Het moet door het overlijden ouderloos zijn geworden.
Het begrip ‘ouderloos’ hoeft niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat het kind geen levende ouders meer heeft. Indien het kind kan aantonen dat de nog levende ouder in de drie jaar voorafgaand aan het overlijden van de andere ouder niet de gezamenlijke zorg over het kind heeft gehad, wordt het kind alsnog als ouderloos beschouwd. Dit geldt ook als het kind meerderjarig is en niet in persoonlijke betrekking tot de nog levende ouder heeft gestaan.
Rechten en plichten van de woningcorporatie
Voldoet het kind aan deze eisen dan zet hij de huurovereenkomst van zijn overleden ouder(s) dus voort. De woningcorporatie heeft in dat geval een opzegmogelijkheid op het moment dat het kind 28 jaar wordt o.g.v. het nieuw ingevoerde sub i van artikel 7:274 lid 1 BW. Let wel: het gaat dus uitdrukkelijk niet om een tijdelijke huurovereenkomst.
Verder regelt de nieuwe wet onder meer de mogelijkheden om de huurprijs (tijdelijk) aan te passen, wat er gebeurt als er meerdere kinderen zijn die aan de eisen voldoen en is in artikel 54c een informatieverplichting voor woningcorporaties vastgelegd.
Was verdere bescherming wel nodig en zijn er ook nadelen?
De initiatiefnemers van het wetsvoorstel vonden dat de gedragscode onvoldoende bescherming bood aan weeskinderen. De gedragscode is namelijk geen wet en in feite zouden woningcorporaties daar dus van kunnen afwijken. Het gerechtshof Amsterdam besliste in 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:790) in die lijn ook dat de gedragscode enkel aanwijzingen bevat voor woningcorporaties en geen rechtens afdwingbare verplichtingen. Wel oordeelde het hof dat van woningcorporaties verlangd mag worden dat zij in hun beleid rekening houden met de in de gedragscode genoemde uitgangspunten.
Ik ken echter geen concrete voorbeelden van woningcorporaties die zich niet hielden aan de gedragscode, of daar in hun beleid geen rekening mee hielden. Op de website van rechtspraak.nl zijn (zover mij bekend) eveneens geen uitspraken gepubliceerd waarin een woningcorporatie ontruiming van een woning vordert van een jongvolwassen achterblijver. Dat gebeurde overigens ook al weinig vóór de gedragscode. Dergelijke procedures werden met name gestart tegen oudere achterblijvers die nog bij hun ouder(s) woonden, bijvoorbeeld iemand van 38 die op zijn 36e terug is gekeerd bij zijn moeder of vader, die vervolgens overlijdt. Die procedures zullen blijven bestaan, ook onder de nieuwe wet.
Minder ruimte voor maatwerk
De invoering van de wet voelt voor mij dus als overbodig. Sterker nog, het zorgt er juist voor dat minder maatwerk kan worden geleverd. Er zal sprake zijn van voortzetting van de huurovereenkomst, en daar moet de verhuurder (en ook het kind) het mee doen. Eén van de kritieken op het wetsvoorstel was dan ook dat het onvoldoende ruimte biedt voor maatwerk, maar ook dat het onvoldoende rekening houdt met andere woningzoekenden. De kans bestaat dat een ouderloos geworden kind een grote eengezinswoning bezet houdt, terwijl daar in het verleden een passende(re) woning voor werd gezocht.
5 aandachtspunten van de nieuwe wet
Daarnaast zijn er nog een aantal andere aandachtspunten, waarbij het lijkt dat bij de invoering van de wet zeker niet over ieder punt goed is nagedacht.
Hier volgt een (bewust niet limitatieve) opsomming:
- Voortzetting vindt van rechtswege plaats indien voldaan wordt aan de eisen van artikel 54d lid 1 en 2 van de Woningwet. Het kind heeft hierin dus geen keuze. Door de voortzetting wordt het kind verantwoordelijk voor de verplichtingen uit de voortgezette huurovereenkomst, wat tot ongewenste situaties kan leiden. Bijvoorbeeld, indien de overleden ouder allerlei (illegale) zelf aangebrachte voorzieningen (ZAV’s) heeft aangebracht. Het kind dat de huurovereenkomst voortzet, krijgt daarmee te maken in het kader van zijn opleververplichting ex artikel 7:224 BW (oplevering conform beschrijving bij aanvang).
- Woningcorporaties vrezen dat de eis van het hebben van hoofdverblijf situaties van misbruik kan uitlokken, bijvoorbeeld doordat kinderen kort voor het overlijden bij de ouder gaan wonen. Mijns inziens mag een woningcorporatie kritisch naar de eis van hoofdverblijf kijken indien zij vermoedens heeft van misbruik.
- Er is om niet duidelijke redenen gekozen om in de situatie dat er meerdere kinderen zijn die voldoen aan de eisen van artikel 54d van de Woningwet, alleen de oudste de huurovereenkomst te laten voortzetten en de overige tot medehuurder(s) te maken. Voortzetting door alle kinderen (mits die aan de eisen voldoen) zou de rechten van die overige kinderen beter waarborgen. Deze keuze voor dit onderscheid tussen de kinderen is vreemd, ook omdat op het moment dat de oudste huurder vertrekt of overlijdt, de overige kinderen wel allemaal promoveren tot huurder.
- Waar in het verleden een wees kon worden bemiddeld naar passende woonruimte, kan het nu zomaar zo zijn dat het kind tot ruim na zijn 28e in een veel te grote (niet passende) woning zit, zoals een eengezinswoning. Dit staat haaks op de volkshuisvestelijke opgave van woningcorporaties, maar ook op gemeentelijke huisvestingsopgaven, waarbij in huisvestingsverordeningen regelmatig specifieke regels zijn opgenomen over de gezinsgrootte per type woning.
- De Wet huurbescherming weeskinderen geldt enkel en alleen voor woningcorporaties, terwijl deze in de praktijk, ook voor de invoering van de gedragscode, juist vaak maatwerk leveren. De wetgever vond dergelijke wetgeving niet nodig voor andere verhuurders. Dit vind ik onbegrijpelijk. Als je kinderen verdere bescherming wil bieden, doe dat dan ook voor kinderen die in een huurwoning van een niet-woningcorporatie wonen.
Conclusie: bescherming lijkt een illusie
De Wet huurbescherming weeskinderen is ongetwijfeld met de beste bedoelingen ingevoerd, maar het is de vraag of het werkelijk de gewenste zekerheid biedt aan weeskinderen, meer dan de gedragscode al deed. Daarnaast zal de tijd moeten uitwijzen of de genoemde kritieken en mogelijke situaties in de praktijk tot problemen zullen leiden. Ironisch genoeg kan een wet die bedoeld is om meer bescherming te bieden, er juist voor zorgen dat kinderen in (financiële) problemen komen. Het is een feit dat de toch al enorm krappe woningmarkt niet gebaat is bij deze wet. Er was behoefte aan maatwerk, iets wat in de praktijk al geboden werd, maar wat nu onder druk is komen te staan.
Bijblijven op het gebied van huurecht?
Het huurrecht is continu in beweging en het bijhouden van uw kennis is onverminderd belangrijk. Een goede basiscursus Huurrecht, een stevige verdieping in het Huurrecht of een snelle opfriscursus Huurrecht helpt u daarbij. Of een van de vele andere
Check het via onze keuzehulp tool en kijk welke opleidingen relevant zijn.
Benieuwd welke opleiding bij jou past?
Relevante opleidingen
Lees het in onze artikelen
-
Welke meters scoren punten in het woningwaarderingsstelsel?
Om het per 1 juli 2024 gewijzigde Woningwaarderingsstelsel (WWS) goed toe te passen hoef je geen ingenieur of meester in de rechten te zijn. Praktisch inzicht en logisch redeneren zijn wél vereisten. Want hoe waardeer je een serre? Is dat een vertrek of een overige ruimte? Parate en actuele kennis van het WWS is noodzakelijk. Hieronder tref je enkele vragen en antwoorden aan over vierkante meters en over de kwalificatie van ruimtes in woningen. Hoe beoordeel je een serre: vertrek of overige ruimte? Het antwoord hangt af van de kwaliteit van de serre en van de grootte van de opening tussen de woonkamer en serre. Is de kwaliteit matig (een goedkoop aanbouwsel) dan is het te beschouwen als een “overige ruimte”. Het kan dan zelfs problemen opleveren bij beperking van daglichttoetreding. Heeft de serre echt een degelijke schil, is de kap beschoten en geïsoleerd? Dan gaat het om een hoogwaardige vergroting van de woonkamer. In dat geval kan zo’n serre als vertrek gewaardeerd worden. Waardering hangt dus af van kwalitatieve omstandigheden. Om een ruimte als vertrek te waarderen moet het – kort samengevat – voldoen aan de kwaliteitseisen die voor een vertrek gelden. Zie het ‘Beleidsboek Waarderingsstelsel zelfstandige woonruimte (www.huurcommissie.nl), hoofdstuk 3, Rubriek 1: Oppervlakte van vertrekken. En geldt de serre in de telling van ‘verwarmde vertrekken’ als afzonderlijk vertrek? Dat is afhankelijk van de wijze en grootte van de opening tussen de woonkamer en de serre, zie: Beleidsboek WWS (hoofdstuk 3, Rubriek 3: Verwarming en verkoeling). Wanneer is een ruimte een slaapkamer? Een slaapkamer van slechts 1,9 m x 2 m… Is dat wel een slaapkamer? De ruimte heeft slechts een oppervlakte van 3,8 m2. En dus wordt die slaapkamer als een ‘overige ruimte’ gewaardeerd. Ondanks dat de huurder er slaapt. Een slaapkamer kleiner dan 4 m2 telt namelijk als ‘overige ruimte’ (met 0,75 punt/m2). Deze minimumnorm voor oppervlakte van een vertrek geldt niet voor een ruimte die uitsluitend bedoeld is als keuken, badkamer of doucheruimte; zo’n ruimte geldt altijd als een vertrek (met 1 punt/m2). Een toiletruimte is geen vertrek, maar kan wel gelden als ‘overige ruimte’, indien de toiletruimte ten minste 2 m2 groot is. Wat is nu de minimale grootte van een balkon? En een balkon kleiner dan 1,5 m? Zo’n smal balkon kom je in nieuwbouw niet tegen, vanwege actuele bouwvoorschriften. In oude woningen komt dat wel voor. Minimale diepte en breedte van een buitenruimte van 1,5 m zijn per 1 juli 2024 als WWS-voorwaarden geschrapt. Bestaat alle buitenruimte uit een balkon, dat 4 m lang en 1,25 breed is, dan telt deze buitenruimte 5 m2 tegenwoordig mee in de woningwaardering. Voor privébuitenruimte geldt aks huidige formule: twee punten plus 0,35 punt per vierkante meter. In dit voorbeeld: 2 + (5 x 0,35) = 3,75 punten. En hoe met gemeenschappelijke buitenruimte? Voor gemeenschappelijke buitenruimte gelden ietwat andere WWS-regels. Dan kent het WWS wél een minimumafmeting: 2 m x 1,5 m x 1,5 m (respectievelijk hoogte, breedte, diepte). Gedeelde buitenruimte die als parkeerplek bedoeld is, wordt gewaardeerd volgens een geheel nieuwe rubriek. Beleidsboek WWS (hoofdstuk 3, Rubriek 10: Gemeenschappelijke parkeerruimten). Voor andere gemeenschappelijke buitenruimte, zoals een tuin, geldt per vierkante meter een waardering van 0,75 punt. De uitkomst van die berekening wordt daarna gedeeld door het aantal adressen dat toegang heeft tot de buitenruimte. Voorbeeld: een gemeenschappelijk dakterras van een woongebouw dat 30 m2 beslaat en waartoe drie adressen toegang hebben, wordt gewaardeerd met: (0,75 x 30) / 3 = 7,5 punten per woning. Maximaal 15 punten worden toegekend als saldo voor alle buitenruimten. Is een ‘onbenoemde ruimte’ met raam een slaapkamer? Op de tekening staat ‘onbenoemde ruimte’. Maar als er een raam > 0,5 m2 is, mag het dan als slaapkamer worden benoemd? Deze ruimte was ‘onbenoemde ruimte’ doordat deze door toevallige bouwkundige omstandigheden niet als een vertrek geld: wel voldoende raamoppervlak, doch onvoldoende lichttoetreding. Welnu: dan is dit hoogstens een ‘overige ruimte’ ongeacht het gebruik door de huurder als slaapkamer. Complex: Hoe werkt de puntentelling van gezamenlijke ruimtes? Wij hebben een complex met 40 wooneenheden, 6 algemene woonkamers met keuken en 3 wasruimten. Kunnen dan simpelweg alle m2 van gemeenschappelijke ruimtes worden opgeteld en gedeeld voor de puntentelling? Groepswonen met gemeenschappelijke was altijd een behoorlijke puzzel. Een groepswoning kan, afhankelijk van de situatie, als één zelfstandige woning gelden. Maar ook als een verzameling onzelfstandige woningen. Dan moet je dus kiezen voor het juiste WWS-systeem: voor zelfstandige woningen of voor onzelfstandige woningen! De rol van het huurcontract Is met elke gebruiker van een wooneenheid een individueel huurcontract afgesloten? In dat geval is het mogelijk om de gemeenschappelijke ruimte te splitsen qua toegewezen gebruik en qua puntentoekenning. Zo weet elke huurder precies waaraan hij of zij toe is. Het is eenvoudiger als er geen exclusieve toewijzing van delen van de gemeenschappelijke ruimte is toegepast. In die situatie kun je de oppervlakte van alle ruimtes waarderen en toerekenen aan het geheel. Je komt tot de punten per wooneenheid door het puntenaantal te delen door het aantal wooneenheden die tot de groep behoren. Wat is het minimale aantal m2 voor verdiepte trapkasten? Wat is het minimale aantal m2 voor verdiepte trapkasten om deze te mogen waarderen? En moet de vrije ruimte > 2 m2 zijn? Bij een vaste kast onder een trap kun je dat oppervlak (minimale hoogte van 1,5 m) bij de oppervlakte van dat vertrek optellen. Dat mag zelfs wanneer die kast > 2 m2 is. Dat levert dus meer punten op, dan wanneer je die kast als overige ruimte zou waarderen. Maar… komt een kast op een verkeersruimte uit, dan telt die kast als ‘overige ruimte’ (minimaal 2 m2 en 1,5 m hoog). Een kleinere kast die uitkomt op een verkeersruimte geldt eveneens als verkeersruimte: geen punten. Hoe waardeer je kelders, bergingen, zolders, kasten en wasruimten? Wanneer mag je overige ruimten waarderen zoals kelders, bergingen, zolders, kasten en wasruimten. Elke ‘overige’ ruimte moet afzonderlijk aan de minimale kwaliteitseisen voldoen. Het oppervlak moet op twee decimalen afgerond worden. Daarna kun je de oppervlakte salderen en afronden op hele vierkante meters. Indien een berging kleiner is dan 2 m2 dient deze niet gewaardeerd te worden, tenzij je zo’n ruimte kan labelen als een vaste kast bij een overige ruimte of vertrek. Een uitzondering is als er meerdere bergingen zijn en de gezamenlijke oppervlakte van die bergingen meer is dan 2 m2. In dat geval mogen ze wel worden gewaardeerd. Is de huurcommissie leidend, bij het waarderen van een woning? Ja … althans wil je niet ‘nat gaan’ in een procedure, dan is het verstandig steeds je beleid af te stemmen op beleid van de huurcommissie. Uiteraard kun je na de huurcommissie ook nog naar de kantonrechter, wanneer je verwacht in zo’n procedure alsnog je gelijk te krijgen. Het Beleidsboek is echter wel een praktisch en gezaghebbend hulpmiddel. Uiteraard kan het voorkomen dat je stuit op dermate bizarre uitkomsten dat je een andere waardering toepast op grond van de redelijkheid. Of zo’n oplossing stand houdt bij een geschil is lastig te voorspellen. Maar redelijkheid is altijd een gezond uitgangspunt. Meer informatie over het Woningwaarderingsstelsel? Wil meer weten over de gevolgen van het nieuwe beleid? In de cursus Woningwaarderingsstelsel gaan we in op de WWS-wijzigingen en staan we stil bij dillema’s uit de dagelijkse praktijk. Liever een ‘in company’ op locatie? Tijdens een in company staat je eigen praktijk centraal met een bezoek aan een woning voor een ‘live puntenwaardering’. Een leerzame oefening om de nieuwe kennis direct in de praktijk toe te passen. Neem contact op voor de mogelijkheden. Mr P.G.A. van der Sanden docent Huurecht
Lees meer25 oktober 2024 -
Wet- & regelgeving
“Door de cursus huurrecht ken ik de spelregels”
Stel je voor dat je van buiten de corporatiesector komt en als manager Wonen aan de slag gaat. Je moet je dan veel eigen maken om als volwaardig partner aan tafel te zitten met andere partijen. Dat was voor Marieke van Miltenburg de reden om de cursus Huurrecht Basis te volgen. Als professional een bijdrage leveren aan leefbaarheid Marieke werkt pas sinds januari 2024 in de corporatiesector. “Hiervoor heb ik bij een welzijnsorganisatie gewerkt en bij een gemeente. Beiden vond ik heel leuk maar ik miste toch iets. Bij de welzijnsorganisatie vond ik vooral vraagstukken rond leefbaarheid heel interessant, dus hoe zorg je ervoor dat mensen op een prettige manier samenleven in een stad of dorp. Dat gaat niet vanzelf, als professional moet je daar een bijdrage aan leveren. Ik miste daarin het beleidsmatige deel. Vandaar dat ik ben overgestapt naar een gemeente waar ik verantwoordelijk werd voor het beleid en de uitvoering van het beleidsveld Welzijn. Bij de gemeente ging het onder andere over uitstroom beschermd wonen en housing first. Dat vond ik ook heel leuk, maar de gemeente vond ik toch minder aantrekkelijk als werkgever. Ik wilde toen het beste uit die twee banen en kwam zo terecht als manager Wonen bij Pro Wonen. Het onderwerp en de aanpak van de corporatie, met de voeten in de klei, zaken snel oppakken, past wel bij mij.” Hoe past de cursus huurrecht in je werk? “Ik heb van tevoren nagedacht over welke zaken ik nodig heb om mijn werk te kunnen doen. Zo volg ik ook al de leergang Corporatiefinanciën en zal ik hierna nog de verdiepende cursus Huurrecht en de Overlegwet volgen. Ik vind dat je de spelregels moet kennen in de sector waar je werkt. Er gaat veel geld om in deze branche dus ik vind dat ik kennis moet hebben van de corporatiefinanciën. Het is fijn om goed beslagen ten ijs te komen, te weten waar grenzen liggen. Waar zijn de wettelijke kaders heel duidelijk en waar ligt ruimte voor maatwerk? Dat soort zaken is goed om te weten, vooral bij dossiers die veel maatwerk vragen.” Hoe komt huurrecht concreet terug in je werk? “Er zijn zaken die maatwerk vragen. Bij een overlijden van een huurder bijvoorbeeld of gedragsaanwijzingen en onderverhuur. Bij de training viel het me op dat huurrecht toch echt weer iets anders is dan bijvoorbeeld strafrecht of arbeidsrecht. Ik heb een arbeidsverleden bij de politie, daarom ken ik het strafrecht. Daarnaast ben ik thuis in het arbeidsrecht. Huurrecht is weer heel anders. Het is goed om daar een basis in te hebben.” Wat sprong er dan echt uit voor jou? “Meerdere dingen. Het ging zowel over rechten van huurders waar je niet in mag treden maar ook over zelf aangebrachte voorzieningen of onderverhuur, overlijden, volwassen inwonende kinderen en gestrande relaties. Echt hele menselijke dingen waar een wettelijk kader omheen zit. Dat mag je ook nooit vergeten, dat er mensen in het spel zijn. In mijn rol wil ik dan bereiken dat ik de juiste vragen kan stellen. Ook vind ik het belangrijk dat ik een goed besluit kan nemen op basis van een advies van een woonconsulent. En een ander leuk dingetje dat me opviel was dat er heel veel zij-instromers op de training waren. Dat geeft maar weer eens aan hoe nijpend het arbeidstekort is. Maar zo komen er wel nieuwe mensen de sector in met een frisse blik.” Meer verdiepen in het huurrecht? Huurrecht is niet zwart-wit en kent vele tinten grijs. Als verhuurder is actuele kennis dus een must. De cursus Huurrecht Basis biedt en stevige basis. Tijdens Huurrecht Verdieping worden veel praktijkcasus besproken en staat toepassing van het huurrecht in de dagelijkse praktijk centraal. Natuurlijk zijn er nog veel andere gerichte trainingen rondom het huurrecht zoals Huurrecht bij groot onderhoud, renovatie en herstructurering, Cursus Huurrecht Bedrijfsruimte maar ook over het Woningwaarderingsstelsel en het Klachtrecht.
Lees meer9 oktober 2024 -
Actuele thema’s
Toestemming voor airconditioning aan de gehuurde woning?
Een huurder vraagt toestemming voor het aanbrengen van airconditioning. Moet de verhuurder daarvoor toestemming geven? Dat is een vraag die wij regelmatig krijgen. Een huurder die primair betoogde dat de woning gebrekkig zou zijn omdat de temperatuur langdurig hoog lag in de woning, vroeg subsidiair een machtiging om airconditioning aan te brengen. Die machtiging werd door de kantonrechter afgewezen. Waarom? De juridische context van ZAV’s: veranderingen in verhuurbaarheid In artikel 7:215 lid 1 BW is bepaald dat de huurder niet bevoegd is om het gehuurde geheel of gedeeltelijk te veranderen zonder schriftelijke toestemming van de verhuurder, tenzij het gaat om veranderingen en toevoegingen die bij het einde van de huur zonder noemenswaardige kosten ongedaan gemaakt en verwijderd kunnen worden. De verhuurder moet toestemming verlenen, als de voorgestelde veranderingen de verhuurbaarheid niet schaden, dan wel niet leiden tot een waardedaling van het gehuurde (lid 2). Uit lid 3 volgt dat de huurder bij de rechter kan vorderen dat hij gemachtigd wordt tot het aanbrengen van de veranderingen, als de verhuurder de toestemming niet verleent. De rechter wijst de vordering toe als aan de voorwaarden van lid 2 wordt voldaan. In andere gevallen kan slechts toewijzing plaatsvinden, als de veranderingen noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van het gehuurde door huurder of deze het woongenot verhogen én er geen zwaarwichtige bezwaren aan de zijde van verhuurder zich tegen het aanbrengen daarvan verzetten. Op grond van lid 5 kan de rechter aan de machtiging voorwaarden verbinden of een last opleggen. Ook interessant: de training over Zelf aangebrachte voorzieningen (ZAV) Uitzonderingen ZAV’s Artikel 7:215 lid 6 BW biedt de verhuurder echter de ruimte om ten nadele van voorgaande regeling af te wijken, als het gaat om de buitenzijde van gehuurde woonruimte . Met andere woorden; een verhuurder mag eigen beleid ontwikkelingen over hoe zij omgaat met het aanbrengen van zelf aangebrachte voorzieningen aan de buitenzijde van gehuurde woonruimte. In de algemene huurvoorwaarden die door de verhuurder in deze zaak werden gehanteerd, was bepaald: “Voor overige veranderingen en toevoegingen aan de buitenzijde van het gehuurde, zoals aanbouwen, zonwering, zonnepanelen en schotelantennes, heeft huurder vooraf schriftelijke toestemming van de verhuurder nodig.” Bij het plaatsen van een airco gaat het ook om een wijziging aan de buitenzijde van het gehuurde, omdat er een buitenunit geplaatst moet worden en gaten in de gevel moeten worden geboord voor doorvoeren van slangen en/of het ophangen van de buitenunit. Met die bepaling wordt nadele van de huurder afgeweken van artikel 7:215 leden 1-4 BW, maar dat mag dus. Wel zal dus de rechter moeten beoordelen of de verhuurder met het onthouden van toestemming misbruik van recht maakt of in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt. Redenen om de gevorderde machtiging af te wijzen De kantonrechter komt allereerst tot de conclusie dat inderdaad toestemming nodig was: “Uit de offerte van [aannemer] van 23 juni 2023, waarop de vordering is gebaseerd, volgt immers dat er weldegelijk veranderingen moeten plaatsvinden aan de buitenzijde van de woning. Zo moet in de muur grenzend aan het balkon een sparing van 60 mm worden geboord en moet de buitenunit worden geplaatst op trillingvrije opstelbalken. Omdat de installatie van een airconditioning met binnen- en buitenunit leidt tot veranderingen en toevoegingen aan de buitenzijde van het gehuurde, heeft [huurder] dus voorafgaande schriftelijke toestemming van [verhuurder] nodig. Omdat artikel 9.1 van de algemene huurvoorwaarden een uitwerking is van artikel 7:215 lid 6 BW (en daarmee een afwijking van de leden 1 t/m 5) zijn de voorwaarden in artikel 7:215 leden en 4 BW niet van toepassing.” De door de verhuurder aangevoerde belangen zijn volgens de kantonrechter vervolgens zwaarwegend genoeg om de toestemming te weigeren. Opnieuw de kantonrechter: “[verhuurder] heeft daarvoor ook zwaarwegende argumenten aangevoerd. Het geluid van de installatie kan voor overlast en irritatie bij omwonenden (ook huurders van [verhuurder]) zorgen en [verhuurder] wil daarover geen geschillen. De buitenunit van de installatie die [huurder] wenst, lijkt meer geluid te produceren dan volgens de per I april 2021 verscherpte geluidseisen is toegestaan. Verder wordt de gevel van de woning door het plaatsen van de airconditioning beschadigd en kan dit ten koste van de isolatie van het gebouw gaan. Het plaatsen van airconditioning past niet in het duurzaamheidsbeleid van [verhuurder]. En dergelijke wijzigingen hebben nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering van [verhuurder] omdat dit vraagt om een individuele administratie en bijzondere aandacht bij mutatie en onderhoud. Ten slotte vreest [verhuurder] voor ongewenste precedentwerking. Deze belangen wegen zwaarder dan het belang van [huurder], zeker omdat niet is komen vast te staan dat sprake is van een gebrek.” Als het bericht op NOS.nl van 12 augustus 2024 wordt bezien, waarin het gaat om hitteproblemen in de stedelijke omgeving en docent stedenbouw Van Esch van de TU Delft aan het woord komt, dan is de uitspraak van de kantonrechter ook wenselijk. In het artikel is namelijk te lezen: “We zien nu dat mensen graag een airco willen”, zegt Van Esch. Daar is ze geen fan van, “want airco’s verergeren het probleem. De airco stoot de hitte uit naar buiten en dan wordt het alleen maar warmer.” Kortom, gezien deze uitspraak hebben verhuurders in bepaalde omstandigheden dus de ruimte om hun toestemming voor het plaatsen van airconditioning niet te verlenen. Meer verdiepen in het huurrecht? Zoals ook hierboven weer blijkt is het huurrecht niet zwart-wit en kent het huurrecht vele tinten grijs. Als verhuurder is actuele kennis dus een must. De cursus Huurrecht Basis biedt en stevige basis. Tijdens Huurrecht Verdieping worden veel praktijkcasus besproken en staat toepassing van het huurrecht in de dagelijkse praktijk centraal. Natuurlijk zijn er nog veel andere gerichte trainingen rondom het huurrecht zoals Huurrecht bij groot onderhoud, renovatie en herstructurering, Cursus Huurrecht Bedrijfsruimte maar ook over het Woningwaarderingsstelsel en het Klachtrecht. Tanja de Nijs, VBTM Advocaten
Lees meer2 oktober 2024
Wil je vrijblijvend advies?
Bel naar 0320 - 2374 88 of gebruik de keuzehulp tool.